Rosemarie Trockel

1952, woont en werkt in Keulen

‘Ik denk, dus ik ben.’ Aldus bracht Descartes de moderne overtuiging onder woorden dat de mens, als denkend wezen, zijn eigen bestaan fundeert. Het beroemde Cogito, ergo sum staat ook te lezen op het gelijknamige gebreide schilderij van Rosemarie Trockel uit 1988. De ‘ik’ van Descartes is echter impliciet mannelijk: tot in de twintigste eeuw werd ervan uitgegaan dat het zwakke geslacht fysiek én intellectueel voor het mannelijke onderdeed. Door zich Descartes’ woorden toe te eigenen, eist Trockel voor zichzelf het recht op om zelfstandig te denken. Maar zij lijkt tegelijkertijd vraagtekens te plaatsen bij de veronderstelde suprematie van de ratio. Het onregelmatige handschrift waarin de woorden zijn geschreven, wijst op de verwevenheid van lichaam en geest én op de fragiliteit van hun samenwerking. Bovendien kan het zwarte vierkant in de rechter benedenhoek als een soort antithese van het door Descartes vertegenwoordigde rationalisme worden gezien. Trockel verwijst ermee naar Kasimir Malevitsj, die in 1915 met zijn Zwarte vierkant het suprematisme inluidde. Volgens Malevitsj heeft de mens zich door zijn rationele en op praktisch nut gerichte denken juist van de rest van de schepping afgescheiden. Hij streefde naar een intuïtieve ervaring van de werkelijkheid en probeerde in de abstractie van het suprematisme de eenheid van mens en kosmos te herstellen. Ook in de beeldende kunst werden vrouwen lang als niet volwaardig beschouwd. Trockels Strickbilder, ‘breischilderijen’, lijken ook in dat opzicht een doelbewust statement. Ze zijn uitgevoerd in een techniek die traditioneel met vrouwen wordt geassocieerd, en bepaald niet met ‘grote kunst’. Het waren Sophie Täuber-Arp en haar man Hans Arp die in de vroege twintigste eeuw in de geest van het dadaïsme voor het eerst ‘schilderijen’ van wol maakten, die door sommigen prompt als decoratieve kunst werden afgedaan. Dat gevaar bestaat bij Trockel niet. Cogito, ergo sum is te vreemd, te intrigerend om als toegepaste kunst te worden bestempeld. Bovendien is het schilderij met een computergestuurde machine gebreid, waardoor de connotatie ‘handwerk’ (vrouwelijk) strijdt met de connotatie ‘industrieel’ (mannelijk). Het zijn zulke verstarde tegenstellingen die Trockel met veel genoegen saboteert. Dieren spelen een opmerkelijke rol in het werk van Trockel. Zonder titel (Gewohnheitstier i) uit 1990 is een aandoenlijk bronzen beeld van een hondje dat met een feestmuts op zijn kop als het ware zijn roes ligt uit te slapen. De uitdrukking ‘gewoontedier’ slaat op iemand met onwrikbare gewoontes, een gebrek aan flexibiliteit dat eerder met dieren dan met de mens wordt geassocieerd. Met zijn feestmuts op roept Gewohnheitstier echter ook onze neiging op om dieren te vermenselijken, om er allerlei gevoelens en intenties aan toe te schrijven. In de Haarzeichnungen (1990), met hun wirwar van gefotokopieerde haren, parodieert Trockel de drippings van Jackson Pollock, de wilde schilder bij uitstek. Door Trockels conceptuele benadering wordt het traditionele beeld van de seksen omgekeerd: het is de vrouw die denkt, terwijl de man zijn driften volgt. Trockel denkt evenwel niet alles aan de zuivere rede te kunnen onderwerpen: uit haar werk spreekt een ironische intelligentie die haar grenzen kent